Ik ben neergestreken in Jinhua, in het leegstaande schildersatelier van mijn Chinese vriend Shudi. Er is hier een Instituut voor Afrika Studies en Shudi heeft jarenlang in Zuid-Afrika gewoond – de juiste plek om mijn boek over de ontmoeting tussen China en Afrika te schrijven.
Het Jaar van de Draak komt eraan en Jinhua maakt zich op voor de nieuwjaarsviering. Shudi woont vlakbij de universiteitscampus en dagenlang zag ik studenten met rolkoffertjes af en aan lopen; sommigen hebben een treinreis van veertig uur voor de boeg. Nu is de campus spookachtig leeg, maar de straten eromheen zijn ’s avonds stemmig verlicht met rode lampions en her en der wordt al vuurwerk afgestoken. Het regent, maar daar schieten de vuurpijlen dwars doorheen.
Jinhua ligt in het zuiden van het land, beneden de Huai rivier – aan centrale verwarming doen ze hier niet. De verkoopsters in de supermarkt zitten met een warmwaterkussentje op schoot, in het hoerenbuurtje daarachter warmen de meisjes hun handen aan straalkacheltjes. In het naburige dorpje Bagua Cun zag ik een kindje in een houten ton staan, boven een roostertje met gloeiende kooltjes. Alsof het stilletjes gaar stond te stoven.
Zelf heb ik inmiddels een elektrische radiator en een warmwaterkussentje aangeschaft. Mijn voeten schuif ik ’s ochtends in een elektrisch verwarmde flanellen zak. Zodat ook ik achter mijn schrijftafel zachtjes aan het gaarstoven ben.